Mariaverschijningen in Olsene (België) in 1933


“Ik ben Onze Lieve Vrouw Boven Al...”

De Mariaverschijningen van Beauraing en Banneux, beiden in België, zijn welbekend. De heilige Maagd Maria verscheen in eerstgenoemde plaats aan een vijftal kinderen tussen 29 november 1932 en 3 januari 1933 en bij decreet van de toenmalige bisschop van Namen uit het jaar 1943 werd de echtheid van de verschijningen in Beauraing erkend. In Banneux verscheen de heilige Maagd verschillende malen aan het meisje Mariette Beco in de periode van 15 januari t/m 2 maart 1933 en in 1949 verscheen het slot-decreet van Mgr. Kerkhoffs van Luik, waarin ook de echtheid van deze verschijningen definitief erkend werd.

Minder bekend is, dat kort na deze beide reeksen verschijningen van de heilige Maagd ook elders in België Mariaverschijningen plaatsvonden. We noemen daarvan Onkerzeele, Chaineux, Etikhove, Olsene en Lokeren en in al deze plaatsen begonnen de verschijningen in hetzelfde jaar 1933. De betekenis van deze verschillende verschijningen, waarvan er sommige door de kerkelijke overheid afgekeurd werden, is nog slechts onvolledig onderzocht; men hoort er nauwelijks nog over spreken. Men kan zich echter niet aan de indruk onttrekken, dat ook deze verschijningen nauw verband houden met de wél aanvaarde verschijningen van de Maagd met het Gouden Hart (Beauraing) en van de Maagd der Armen (Banneux) en daarom een integrerend deel vormen van de Mariale Apocalyps.

Het dorp Olsene in Oostvlaanderen ligt aan de rivier de Leie, ongeveer halfweg tussen Gent en Kortrijk; het telde destijds ongeveer 2.000 inwoners. Op de avond van zondag 29 oktober 1933 (Feest van Christus Koning) is de dan 26 jaar oude ongehuwde fabrieksarbeider Maurice van den Broecke (hij werkt op een weverij) op de fiets op weg naar huis. Het is dan ongeveer tien uur en hij heeft het plan, nog wat te gaan drinken in het café “de Hondenjacht” dat vlakbij de ouderlijke woning ligt. Als hij vlak bij huis is, weigert echter plotseling het stuur van zijn fiets, zodat hij de richting van het café niet uitkan en voelt hij, dat de fiets als het ware naar zijn huis gestuurd wordt. Als hij het erf van de woning betreedt, ziet hij ineens boven een greppel, op ongeveer 80 cm. boven de grond een verschijning van de heilige Maagd. Zij draagt een schitterend hél lichtblauw kleed van een onbeschrijfelijke schoonheid. Daarop bevinden zich goudkleurige motieven, die eerst op flonkerende sterren lijken, maar bij nadere beschouwing van een soort ruitvorm zijn, bestaande uit telkens vier punten en één in het midden, zodat zij in gestileerde vorm lijken op de vlammetjes die bij het eerste Pinksterfeest boven de hoofden van de heilige Maagd en van de Apostelen zweefden. Vier van deze ornamentjes bevinden zich op de kleding van de heilige Maagd ter hoogte van de borst en allemaal op dezelfde hoogte, terwijl de rest zich op onderling gelijke afstanden op dát gedeelte van Haar kleed bevindt, dat onder Haar samengevouwen handen zichtbaar is. Tussen Haar samengevouwen handen is een palmtakje te zien.

De verschijning draagt een kroon die “van goud en toch weer niet van goud” lijkt, en van prachtig licht schijnt te zijn vervaardigd. Deze kroon heeft midden voor het voorhoofd een ornament, dat eerst op een ster lijkt, maar bij nader toezien een kleine ronde bal is, die naar boven uitloopt in een schitterende vonk van licht.
De verschijning is omgeven door een lichtend ovaal van blauwe kleur, afgezet met een eveneens ovale krans van kleine witte wolkjes. Bij deze eerste manifestatie blijft de verschijning zwijgen. Tenslotte verdwijnt het visioen, doordat de heilige Maagd zich langzaam naar omhoog beweegt en zich daardoor aan de ogen van Maurice onttrekt.
Diep geroerd gaat de man naar binnen. Hij vertelt niets aan zijn huisgenoten en gaat direct naar bed. Hij heeft een slapeloze nacht en als hij de volgende morgen met zijn broer naar de fabriek gaat, vertelt hij hem wat hij heeft meegemaakt. De overige familieleden horen zijn verhaal ’s middags aan tafel, maar niemand gelooft het, behalve zijn vader. Ook op de fabriek wordt hij bespot, als hij daar ‘s middags zijn belevenis vertelt. Zonder te hebben gegeten en door niemand vergezeld, is Maurice die maandagavond weer op de plaats van de verschijning en begint hij te bidden.

Plotseling verschijnt de heilige Maagd hem en Maurice valt op zijn knieën. Hij aanschouwt de verschijning een minuut of vijf en vraagt dan: “Bent U de heilige Maagd?” Maria knikt bevestigend met Haar hoofd en op zijn verdere vraag: “Waarom bent U hier?” krijgt hij ten antwoord: “Dat zal Ik je morgen zeggen.” Als de verschijning verdwenen is, vertelt Maurice zijn verhaal opnieuw en nu gelooft ook zijn moeder hem. De dag daarop, na weer een slapeloze nacht, vertelt Maurice overal opnieuw zijn verhaal en ditmaal begint men aan zijn verhaal geloof te schenken.

Op die dinsdagavond zijn al veel mensen op het erf aanwezig, als Maurice als door een onzichtbare macht naar de plaats van de verschijning wordt getrokken. De heilige Maagd verschijnt hem nu driemaal achtereen en vraagt hem, negenmaal het Onze Vader en Weesgegroet te bidden. Maurice gehoorzaamt en vraagt verder om een genezing en ook om een verschijning aan iemand anders, omdat men hem niet gelooft. De heilige Maagd zegt hem dan: “Er is nog iemand die Mij ziet”, wat - naar later blijkt - ook gebeurde. Een jonge vrouw, Susanne Desmytere, ziet die avond op dezelfde plaats ook de heilige Maagd, zij het kleiner van gestalte dan Zij door Maurice wordt waargenomen. Bij de laatste verschijning van deze avond zegt de heilige Maagd: “Bid veel! Ik zal nog vijf dagen achtereen verschijnen”. Op de vraag van Maurice wat Zij wil, zegt Zij: “Ik wil hier een mooie kapel en jaarlijks een pelgrimstocht op de feestdag van Allerheiligen. Zwijg hierover tot morgen”.

De dag daarop is het de feestdag van Allerheiligen (1 november). Opnieuw verschijnt de heilige Maagd driemaal achtereen. Maurice deelt de toegestroomde mensen mee, wat de heilige Maagd hem de vorige dag heeft toevertrouwd over de kapel en de jaarlijkse bedevaart. Op Allerzielen (2 november) is er slechts één heel korte verschijning van de Moeder Gods. De dag daarop verschijnt Maria hem vijf maal. Bij de vierde verschijning van die avond buigt Maria zich naar Maurice voorover, steekt Haar hand naar hem uit en zegt: “Een klein palmtakje voor jou.” De omstanders horen de woorden van Maurice: “Een palmtakje voor mij?” en zien de man een beweging naar voren maken van een wonderlijke bevalligheid. Maurice neemt daarbij een houding aan, die hij in normale toestand onmogelijk had kunnen aannemen. Maria zegt hem nog: “U moet veel bidden”. Bij de laatste verschijning van die avond hoort men Maurice verzuchten: “Wat is dat mooi! Wat is dat mooi!” Het had die dag flink geregend en de grond was doorweekt. De schoenen van de aanwezigen zaten dan ook vol modder. Ondanks het feit echter, dat Maurice op zijn knieën door de modder had gekropen om dichter hij de verschijning te komen, vertoonden zijn kleren, toen hij later opstond, geen spoor van modder of van regen. De rest van de mensen was echter doornat en kwam bemodderd van de plaats van de verschijning terug.

Zaterdag 4 november zijn er opnieuw drie verschijningen. Bij deze gelegenheid zegt hem de heilige Maagd: "Ik ben Onze Lieve Vrouw Boven Al.” Maurice herhaalt deze titel, die de heilige Maagd uitspreekt. Vrome zielen hadden intussen al direct bij het begin van de verschijningen in de onmiddellijke omgeving van die plaats een klein houten nisje tegen een boom opgehangen en daarin een beeldje van O.L.Vrouw van Lourdes geplaatst. Dit bescheiden blijk van devotie krijgt bijzondere aandacht van Maria bij de verschijningen van de volgende dagen.

Op zondag 5 november zijn er vijf verschijningen te melden. Bij de eerste verschijning van deze dag gaan de handen van de heilige Maagd uiteen. Terwijl Zij met Haar linkerhand in de richting wijst van het tegen de boom hangende beeldje, steekt Zij Haar rechterhand, met daarin het palmtakje, omhoog. Daarna brengt Zij heel langzaam de rechterhand met daarin het palmtakje, dat Zij tussen duim en wijsvinger houdt, naar de linkerhand en laat het daarin rusten. In die houding blijft Zij dan staan tot er een wolk om Haar heen komt en Zij ten Hemel opstijgt. Maurice vertelt, dat de heilige Maagd hem bij het uitvoeren van deze gebaren heel indringend aankeek. Verder werd alleen bij de vierde verschijning op deze dag door Maria nog gesproken, Zij sprak toen de woorden “Heilige Maria” uit.

Op 6 november zijn er zes verschijningen. Het gebaar van de dag ervoor wordt op deze maandag vier maal herhaald; de heilige Maagd sprak niet. Op de avond van de 7e november vinden de beide laatste verschijningen plaats. Bij de eerste verschijning zegt de heilige Maagd: “Ik ben de Moeder van God. Vaarwel!" Bij de laatste verschijning zegent de heilige Maagd de toegestroomde mensenmenigte (het zijn er ongeveer 4.000) met het palmtakje dat Zij in Haar hand houdt.

De door de heilige Maagd verlangde kapel werd ter plaatse gebouwd door de zorg van Maurice en een jaar later was deze gereed. Het Mariabeeldje bleef tegen de boom geplaatst, waar het al direct na het begin van de verschijningen was neergezet. Over de kroon, die Maria droeg, zegt Maurice dat deze als van goud was, zonder enige versiering behalve het embleem op de punt boven het voorhoofd, dat gelijkenis vertoonde met de decoraties die Zij op Haar kleed droeg. Haar kleed was boven aan de hals gesloten met een gouden band; het kleed liep vrijwel zonder plooien naar beneden af en bedekte ook Haar voeten. Deze rustten onzichtbaar op een soort rechthoekige verhoging van een bruin-rode kleur. Toen iemand Maurice later eens vroeg, waarom de heilige Maagd hem het palmtakje, dat Zij hem voorhield, niet overreikte, gaf hij daarvan deze uitleg: "0, dat is heel eenvoudig....., want de vrede op aarde zullen wij nooit bereiken en die vrede zullen wij pas in de hemel bezitten. Daar zal ik, met Gods genade, mijn palmtakje wel mogen ontvangen.....

Maurice van den Broecke, het tweede kind uit een gezin van negen, was vóór de verschijningen beslist geen toonbeeld van godsdienstigheid. Wel ging hij ‘s zondags regelmatig naar de kerk, maar veel verder ging zijn belangstelling voor geloofszaken niet. Maurice veranderde volkomen door deze verschijningen. In de jaren daarna ontving hij de Sacramenten zo vaak hij maar kon en elke avond bad hij vurig op de plaats van de verschijningen en het kostte hem moeite zich daarvan weer te verwijderen.

Wat in deze reeks verschijningen (een dertigtal in een periode van 10 dagen) opvalt, is vooral de titel, die de heilige Maagd Maria Zich geeft: “Ik ben Onze Lieve Vrouw Boven Al”. In Haar handen, die Zij in gebedshouding samengevouwen houdt, draagt Zij als het ware al de palmtak van de overwinning. Zowel op de kroon als op Haar kleed draagt Zij als het ware de symbolen van het Pinkstervuur. Daarmede vormen deze verschijningen van Olsene als het ware een voorspel op Haar latere komst als “De Vrouwe van alle Volkeren". De tijd daarvoor was in de kritieke jaren vóór de Tweede Wereldoorlog nl. nog niet gekomen. Ook de Fatima-boodschap was in het jaar 1933 nog niet bekend. Zo kan men ook de subjectieve uitleg van Maurice verklaren over het palmtakje, dat hem wél voorgehouden, maar niet overhandigd werd. Maurice vatte het zó op, alsof wij de vrede op aarde nimmer zullen bereiken, maar uit de Fatima-boodschap en vooral uit latere verschijningen weten wij, dat dit uiteindelijk wél zal gebeuren. Bedoeld schijnt echter te zijn, dat de vrede op aarde door Maria wel zou komen, maar dat de tijd daarvoor nog niet gekomen was. In het vijfmaal herhaalde gebaar wijst de heilige Maagd op de beeltenis van Haar Onbevlekte Ontvangenis, terwijl Zij de palmtak van de vrede omhoog houdt. De vrede komt dus door Haar Onbevlekte Ontvangenis tot stand, waaraan al Haar praerogatieven (voorrechten) ontsproten zijn.

Vorenstaande weergave van de eenvoudige, maar zo diepzinnige gebeurtenissen in Olsene in 1933 is ontleend aan particuliere notities. Of er nog andere bijzonderheden gepubliceerd werden, is niet bekend.

De verschijningen zijn niet goedgekeurd door de Heilige Stoel in Rome.