Onze Lieve Vrouw van Kérizinen


1938 - 1965

Door pastoor Rudo Franken:

Ter inleiding:

Van 1938 tot 1965 zou Jeanne-Louise Ramonet in Kérizinen (Bretagne) op een veld dicht bij haar huis 71 verschijningen hebben gehad van Maria en van Jezus. De zogezegde verschijningen gingen meestal vergezeld van boodschappen. Sinds de tijd dat Jezus en Maria samen zouden verschijnen (1 juni 1956), zouden zij hun harten openbaren als door een zwaard verenigd en zouden zij vragen om de devotie tot hun “twee Harten, verenigd in de heilige Geest” in de wereld te verspreiden. Christus en Maria zouden ons waarschuwen voor ernstige gevaren die de Kerk, Frankrijk en de wereld bedreigen, maar zij zouden ons ook verzekeren van een vernieuwing die nabij zou zijn, als wij ons zouden bekeren. Zij zouden aandringen op de noodzaak om het Sacrament van boete en verzoening en de Eucharistie te ontvangen, op de praktijk van de naastenliefde en op het belang van het gebed, vooral van het beschouwende rozenkransgebed.

Zijn deze verschijningen en boodschappen authentiek? Wat zegt de kerkelijke overheid ervan?

Kérizinen is een gehucht bij Plounévez-Lochrist tussen Brest en Morlaix waar Jeanne-Louise Ramonet op 7 oktober 1910 is geboren in een eenvoudige boerenfamilie. Zij was het vierde van negen kinderen. In haar jeugd had ze een slechte gezondheid. In 1936 ging ze op bedevaart naar Lourdes en genas na terugkomst gedeeltelijk. Hierdoor kon ze het werk weer doen op de boerderij, die ze had overgenomen na het overlijden van haar ouders. Ze heeft er gewerkt tot 1970. Sinds 1970 heeft Jeanne-Louise dagelijks om 15.00 uur de rozenkrans gebeden met de pelgrims. Ze is altijd in Kérizinen blijven wonen. Daar is zij op zondag 19 februari 1995 gestorven in de leeftijd van 84 jaar. Haar lichaam is ter ruste gelegd op het kerkhof van Plounévez-Lochrist. Een bron die in 1949 door onze Lieve Vrouw beloofd zou zijn, zou in 1952 niet ver van het ‘verschijningenveld’ zijn ontsprongen. Talrijke genaden zouden zijn verkregen door dit water.

In 1949 werd op de plek van de verschijningen een eenvoudig huisje van glas gebouwd door een vrouw die haar genezing toeschreef aan Onze Lieve Vrouw van Kérizinen. In dat huisje werd een Mariabeeld geplaatst. In 1956 werd een klein oratorium gebouwd om de pelgrims een dak boven hun hoofd te geven. In 1976 werd daaromheen een groot oratorium gebouwd. Sinds 1992 bestaat er ook een dagopvang. Elke dag om 15.00 uur wordt in het Oratorium de rozenkrans gebeden voor de grote intenties van Kerk en wereld en voor de pelgrims, daarmee gevolg gevend aan de oproep die ‘Onze Lieve Vrouw van de allerheiligste Rozenkrans’ op 10 december 1955 zou hebben gedaan.

Openbaarmaking van de verschijningen:

Pas in 1943 begon Jeanne-Louise Ramonet op aanraden van haar biechtvader de woorden van de boodschappen schriftelijk vast te leggen. Wat betreft de verschijningen van de eerste jaren heeft Jeanne-Louise haar best gedaan om de boodschappen zo volledig mogelijk weer te geven. De boodschappen vanaf 12 mei 1955 zijn doorgaans veel langer en vertonen meer harmonie en een betere opbouw. Jeanne-Louise schreef de boodschappen die ze ontving, soms pas na een paar dagen op, omdat ze niet eerder tijd had. De woorden waren als het ware in haar geest gegrift, zo zei ze. Op 21 juni 1962 zou ‘Jezus’ haar gezegd hebben, dat ze zich niet meer zo hoefde in te spannen om alles te onthouden. Hij zelf zou haar geheugen zijn op het moment dat zij het zou opschrijven. Van 15 september 1938 tot 4 oktober 1947 zijn de beweerde verschijningen geheim gebleven. Over de eerste verschijning heeft zijzelf steeds gezwegen tot aan de tweede verschijning. Haar biechtvader aan wie Jeanne-Louise vanaf de tweede verschijning (7 oktober 1939) haar belevenissen toevertrouwde, had haar bevolen om hierover te blijven zwijgen. Dit viel Jeanne-Louise niet zo zwaar, want van nature was ze toch al terughoudend.

Na de verschijning op 4 oktober 1947 ging Jeanne-Louise weer biechten en vertelde ze tegen de priester wat ze gehoord en gezien had. Een klein meisje heeft dat gehoord en vertelde dit meteen op school. Al gauw was het bekend in het hele dorp. Op dat bericht kwamen enkele mensen naar het betreffende veld en stelden vragen aan Jeanne-Louise. Toen in mei 1949 een zieke werd genezen, werd vanaf die tijd elke zondag samen gebeden, al waren er nog zo weinig mensen. Zoals hiervoor reeds is vermeld, werd december 1949 op de plek van de verschijningen uit dankbaarheid een eenvoudig huisje van glas gebouwd door de vrouw, die haar genezing toeschreef aan Onze Lieve Vrouw van Kérizinen. Inmiddels was het bisdom van Quimper en Léon in mei 1949 op de hoogte gebracht van de verschijningen door de kranten die over deze ‘genezing’ schreven en werd Jeanne-Louise op 30 januari 1950 op het bisdom van Quimper ontvangen door Monseigneur Fauvel. Het zou nog duren tot 12 oktober 1956, voordat Monseigneur Fauvel het eerste verbod zou uitvaardigen.

Verschijningen tot 1943:

Op 15 september 1938 tegen elf uur in de morgen, terwijl ze bij haar twee koeien was in het veld, zag Jeanne-Louise plotseling een paar meter boven de grond een lichtkogel. In dit stralende gouden licht, dat haar niet verblindde, zag ze een vrouw. Ze was jong, rond 17 jaar oud, tamelijk groot en onuitsprekelijk mooi. Haar ogen hadden dezelfde kleur als haar kleed, een zeer zacht en diep blauw. Haar voeten zag men niet; ze waren door haar kleed bedekt, dat naar onderen toe in een wijde witte vouw viel. Om haar middel droeg ze een dubbele witte gordel. Een witte mantel, die bij de hals met een rechthoekige gouden gesp werd samengehouden, bedekte haar schouders en viel tot onder haar knie. Haar haren waren bedekt door een lichtend witte sluier. Haar ogen waren op de hemel gericht, haar handen hield ze met gekruiste vingers voor haar borst. Aan haar arm hing een witte rozenkrans. Jeanne-Louise schrok van deze verschijning. Zonder het in de gaten te hebben, was Jeanne-Louise op de knieën gevallen. De vrouw zei: “Je zult mij in de komende jaren vaker zien; dan zal ik je zeggen wie ik ben en wat ik wil. Een nieuwe oorlog bedreigt Europa. Ik zal hem enkele maanden uitstellen, want ik kan niet doof blijven voor de vele gebeden die nu vanuit Lourdes tot mij opstijgen en om vrede bidden”. Na deze woorden verdween de vrouw weer. Jeanne-Louise had haar meteen herkend als Onze Lieve Vrouw. Zij zou in het vervolg op dezelfde wijze, in hetzelfde kleed en op dezelfde plaats verschijnen als deze eerste keer. En elke keer werd Jeanne-Louise gedwongen te knielen en viel ze in extase. Opvallend is het dat Jeanne-Louise al bij de 1e verschijning wist dat het Onze Lieve Vrouw was, die haar verscheen. Waarom wist zij dit zo zeker? Schijn kan bedriegen. En waarom zou zij deze ernstige boodschap niet hoeven door te geven? Had zij deze boodschap alleen maar voor zichzelf gekregen?

Meer dan een jaar later noteren we de 2e verschijning: 7 oktober 1939. Toen pas zei de verschijning tegen Jeanne-Louise, dat zij deze boodschap aan haar biechtvader moest zeggen, de boodschap van gebed, offer en boete waardoor de oorlog kort gehouden zou kunnen worden en er spoedig weer vrede zou zijn. Bij de 3e verschijning op 7 december 1939 voorspelde de verschijning dat de oorlog tegen midden oktober 1940 zou eindigen, als men aan haar verzoek zou voldoen. Bij de 4e verschijning op 24 december 1939 zou de zieneres een geheim zijn toevertrouwd. Bij de 5e verschijning op 2 april 1940 heette het: “De oorlog zal lang duren en hard zijn, als men geen acht slaat op de boodschappen die ik jullie heb gebracht”. Bij de 6e verschijning in mei 1940 vertrouwde de verschijning haar toe: “Je zult vanwege deze verschijningen veel te lijden hebben”. Bij de 7e verschijning op 7 oktober 1940 stelde de verschijning zich voor: “Ik ben de Moeder van Christus, die in jouw parochie zo bemind wordt. Ik wil op deze plaats onder de naam ‘Onze Lieve Vrouw van de heiligste Rozenkrans’ vereerd en aangeroepen worden”. Bij de 8e verschijning op 5 mei 1941 was de mededeling: “Spoedig zal Rusland helpend in de oorlog ingrijpen; dat zal een harde slag zijn voor jullie vijanden”. Bij de 9e verschijning op 2 mei 1943 wordt niets gezegd. Deze (nu zeer kort weergegeven) boodschappen en tijdstippen van de verschijning gedurende deze vijf jaren zou Jeanne-Louise dus allemaal hebben onthouden en in 1943 hebben opgeschreven.

Verschijningen 1944-1948:

Bij de 10e verschijning op 2 februari 1944 zei de ‘dame’: “Ik kan nog zoveel vragen om gebed en offer, men luistert toch niet naar mij”. Bij de 11e verschijning op 1 mei 1944 weende de ‘dame’. Maar rond het aflopen van de tweede wereldoorlog was er helemaal geen verschijning, terwijl het in de aanloop naar de oorlog en onder de oorlog zo’n heftig thema was. Bij de 12e verschijning op 7 oktober1946 zei de ‘dame’ niets, maar stond er rond de rozenkrans geschreven: ‘Moed voor hen die trouw de rozenkrans bidden. Eens zullen zij het communisme overwinnen’. Bij de 13e verschijning op 4 oktober 1947 vroeg Jeanne-Louise als bewijs voor de echtheid van de verschijningen om de genezing van verschillende zieken. Volgens de verschijning werd er niet genoeg voor gebeden. De verschijning droeg aan Jeanne-Louise op: “Ik draag Mijnheer B., jouw vroegere biechtvader, op jou voortaan geestelijk te begeleiden. Zeg hem dat hij stappen moet ondernemen om het ambt van je toegewijde en ijverige pastoor over te nemen, omdat hij het spoedig niet meer zal kunnen uitoefenen”. Dit is wel een zeer merkwaardige boodschap. Onze Lieve Vrouw die zich met benoemingen zou bezig houden die ressorteren onder de bisschop. Bovendien was de timing van deze ‘dame’ erg slecht, want deze pastoor hoefde pas in 1952 wegens zware ziekte zijn ambt neer te leggen. Tijdens diezelfde verschijning riep de ‘dame’ op tot de stichting van een vereniging van Mariakinderen, bestaande uit vrouwen en meisjes, die zich verplichten om dagelijks de rozenkrans beschouwend te bidden... “En dan zul je de vreugde beleven deze parochie weer te zien, zoals ze vroeger was”. Een vrome gedachte, vol heimwee naar vroeger. Maar om zo’n gedachte aan Maria toe te schrijven?!

Bij de 14e verschijning op 7 oktober 1947 en de 15e verschijning op 27 december 1947 sprak de ‘dame’ wederom over het gevaar dat Frankrijk bedreigt. Bij de 16e verschijning op 7 februari 1948 moest Jeanne-Louise van de ‘dame’ voor de laatste keer proberen om met haar biechtvader te spreken. Blijkbaar was er het een en ander misgegaan. De biechtvader moest van de ‘dame’ ook nog het bewijs leveren van de echtheid van de verschijningen. De ‘dame’ beloofde nogmaals hem de parochie te zullen geven. Bij de 20e verschijning op 30 oktober 1948, dus 10 jaar na het begin van de verschijningen, vroeg Jeanne-Louise aan de ‘dame’ waarom zij in Kérizinen geen wonder doet om haar aanwezigheid te bewijzen. “Waarom wil je de wegen van de goddelijke voorzienigheid doorgronden”, was het antwoord. Vreemd dat hier geen teken gegeven mag worden. In Lourdes en Fatima werd de authenticiteit juist door een zichtbaar teken bevestigd. Dáárin zien wij de goddelijke Voorzienigheid. Voor en na gingen de dreigementen aan het adres van Frankrijk en de wereld gewoon door. Maar als men naar de ‘dame’ van Kérizinen zou luisteren, zouden alle wereldproblemen worden opgelost.

1949-1955 - Geen kapel en geen miraculeuze bron:

Bij de 23e verschijning op 6 augustus 1949 wenste de ‘dame’ ineens een kapel op die plek en moest Jeanne-Louise de paus op de hoogte stellen van de lichamelijke opname van Maria in de hemel, die ook ‘prompt’ op 1 november 1950 als dogma door de paus werd afgekondigd. Pas na de afkondiging van dit dogma zou deze boodschap in de wereld verspreid mogen worden, want volgens de ‘dame’ mocht je het vrije handelen van de Kerk niet in de weg staan. Wel, zo’n dogma komt echt niet uit de hemel vallen. Zo’n dogma wordt goed voorbereid en is dus op voorhand bekend bij mensen die een beetje op de hoogte zijn. Een erg voorspelbare voorspelling dus. Bij de 24e verschijning op 9 december 1949 gaf de ‘dame’ aan Jeanne-Louise de opdracht om naar de bisschop te gaan om de boodschap over te brengen: Frankrijk zouden rampen bespaard blijven, als de bisschop op deze plek gebeden en bedevaarten zou organiseren en hier een kapel zou oprichten. Na 55 jaar is hier nog steeds geen kapel, wel een oratorium, maar dat voldoet niet aan het verzoek van de ‘dame’. Toch heeft het strafgericht Frankrijk in deze zeer ruime tussentijd niet getroffen. Tegen het einde van 1949 werd op de plek van de verschijningen een eenvoudig huisje van glas gebouwd door een vrouw die haar genezing toeschreef aan Onze Lieve Vrouw van Kérizinen. In dat huisje werd een Mariabeeld geplaatst. Het valt op dat er vanaf die tijd geen verschijningen meer zijn tot 28 maart 1954, dus ruim 4 jaar lang. Wel zou er op 13 juli 1952 dicht bij de plek van de verschijningen een miraculeuze bron zijn ontsprongen die de ‘dame’ op 6 augustus 1949 beloofd zou hebben. In hoeverre we hier kunnen spreken over een miraculeuze bron, is de vraag. Zijn de genezingen medisch onderzocht en onverklaarbaar bevonden? Als dat zo was, zou ons de documentatie daarvan zeker niet onthouden worden. Aangezien nergens naar deze documentatie wordt verwezen, zijn wij gerechtvaardigd om fundamentele twijfels te hebben omtrent deze miraculeuze bron.

Op 28 maart, 7 augustus en 15 augustus 1954 had Jeanne-Louise volgens haar zeggen een visioen van Maria met in het wit geklede engelen die het lied zongen: Assumpta est Maria in caelum (Maria is ten hemel opgenomen). Maria zou haar op 15 augustus 1954 ook gezegd hebben dat ze de boodschap van 6 augustus 1949 over haar hemelvaart nu eindelijk aan de Kerk mocht doorgeven. Is dit niet een beetje laat? Was dedogmaverklaring niet al op 1 november 1950? Of is dit een imitatie van Lourdes, waar Maria op 25 maart 1858 het dogma bevestigde van 1854 door haar naam bekend te maken met de woorden: “Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis”. In Lourdes liggen de feiten echter heel anders dan in Kérizinen. Vanaf de 28e verschijning op 4 december 1954 verscheen de ‘dame’ voortaan op het dak van het glazen huisje. Sinds 15 augustus 1954 verscheen de ‘dame’ook steeds gekroond. Maar op 4 december 1954, staande op het dak van het glazen huisje, weende ze bitter en zei ze niets. Ook bij de 29e verschijning op 5 februari 1955 weende ze en zei ze niets. Bij de 30e verschijning op 5 maart 1955 kwam ze weer met haar verzoek voor een kapel en de viering daar in van het heilig Misoffer.

1955-1956 - Vereniging en verenging:

Bij de 31e verschijning op 12 mei 1955 werd door de ‘dame’ de duivel opgevoerd: “De duivel maakt van zijn boosheid gebruik om de erkenning van mijn verschijningen in Bretagne te verhinderen. Toch zal ik overwinnen”. Bovendien zei ze in deze eerste zeer lange boodschap, dat er geen andere plaats is waar zij haar bovennatuurlijke genaden in zo’n volheid uitdeelt en dat tegen haar ingaan betekent: de enige en laatste hoop voor de wereld vernietigen. Hiermee wordt toch wel een zeer gevaarlijke verenging toegepast op de Kerk. De Kerk is natuurlijk veel ruimer dan Kérizinen en mag hier absoluut niet mee worden geïdentificeerd, integendeel zelfs: wil je katholiek blijven, dan zul je op je hoede moeten zijn voor deze ‘dame’ die dergelijke praat verkoopt. Ook gaf de ‘dame’ bij deze verschijning nadere instructies over de op te richten vereniging "Kinderen van Maria", die pas in maart 1977 zou ontstaan. Natuurlijk is het rozenkransgebed wel heel belangrijk voor de redding van de wereld, zoals de ‘dame’ vaker aangaf, ook bij de 32e verschijning op 1 oktober 1955. Maar daarmee is de andere inhoud van deze boodschappen nog niet goed. Er is sprake van verenging en van misleiding en dwaalleer. Bij dezezelfde verschijning wordt voor de eerste keer melding gemaakt van een toewijding aan het heilig Hart van Jezus en het Onbevlekte Hart van Maria, die in de gezinnen, de landen en de wereld moet plaats vinden, een toewijding ‘aan onze beiden in de heilige Geest verenigde Harten’. Deze vereniging wordt in het vervolg van deze verschijning zo nauw opgevat, dat de ‘dame’ komt tot de uitspraak: “In jullie, in het geheiligde heiligdom van jullie zielen willen wij het fundament voor onze goddelijke heerschappij leggen”. Zal Maria ooit een dergelijke uitspraak doen? Zal Maria niet eerder verwijzen naar haar goddelijke Zoon dan te spreken over ‘onze’ goddelijke heerschappij? Even verder staat aangegeven dat het heilig Hart van Jezus en het Onbevlekte Hart van Maria allebei talrijke wonden droegen. Volledig misplaatst: Maria draagt geen lichamelijke wonden!

Bij de 33e verschijning op 10 december 1955 beloofde de ‘dame’ haar zegen aan degenen die zich inzetten voor de verschijningen en deze verdedigen. Ze beklaagde zich over de priesters, die zij hierin te voorzichtig vond. Maant de Kerk ons niet tot voorzichtigheid? Gaat het niet veeleer om de Openbaring zelf? Verraadt de ‘dame’ hier niet wederom haar identiteit? Bij de 34e verschijning op 3 maart 1956 reageerde de ‘dame’ op de oprichting van het kleine oratorium op 5 februari 1956. Met grote vreugde zei ze er bezit van te nemen. Tegelijk ook spoorde zij Jeanne-Louise aan om er bij de kerkelijke overheid op aan te dringen dat hier het heilig Misoffer tot eerherstel gevierd zou worden.

1956-1962 - Gezamenlijke verschijningen, geen zichtbaar teken, wel bisschoppelijk verbod:

Bij de 35e verschijning op 1 juni 1956, de 1e keer dat de ‘dame’ en het ‘heilig Hart van Jezus’ samen verschijnen, werd de nadruk gelegd op de catastrofe die de mensheid boven het hoofd zou hangen. Het ‘heilig Hart van Jezus’ zei alleen maar te kunnen overwinnen met het ‘Onbevlekte Hart van zijn moeder’: “De wereld moet gered worden, niet door geweld maar door de geest van onze beide Harten”. Jeanne-Louise vroeg daarop wederom om een teken: “Kunnen jullie niet een groot wonder doen?” Daarop antwoordde de ‘dame’ dat ze op deze plek al zoveel genade en weldaden en tekens gegeven had, maar dat ze nog meer wonderen kon doen, als Jeanne-Louise en anderen haar daarbij zouden helpen. Opnieuw maakte de ‘dame’ zich er handig van af. Op 12 oktober 1956 werd het eerste verbod uitgevaardigd door Monseigneur Fauvel van het bisdom Quimper en Léon. Daarop heeft de ‘dame’ Jeanne-Louise natuurlijk getroost tijdens de 36e verschijning op 14 oktober 1956: “Jij lijdt, mijn kind, maar kijk ook naar mij, naar deze nieuwe wonde in mijn hart, die zo sterk bloedt ... Ik kan alleen nog maar wenen!” Alweer maakte de ‘dame’ zich er handig van af. Maar bij de 37e verschijning op 31 oktober 1956 greep Jeanne-Louise weer haar kans: “Iedereen verwacht van jou een groot wonder”. De ‘dame’ antwoordde: “Pas in tijden van angst en duisternis zullen jullie het wonder van mijn tegenwoordigheid in jullie midden ontdekken”. Jeanne-Louise werd alweer met een kluitje het riet ingestuurd. Geen teken werd gegeven, maar bij voortduring werd gewaarschuwd voor naderende rampen, als men niet zou overgaan tot de toewijding aan de ‘verenigde Harten’

Verschijning 38: 12-1-1957;
verschijning 39: 16-2-1957;
verschijning 40: 21-11-1957;
verschijning 41: 24-5-1958;
verschijning 42: 13-10-1958;
verschijning 43: 28-4-1959;
verschijning 44: 15-12-1959;
verschijning 45: 28-5-1960;
verschijning 46: 1-10-1960;
verschijning 47: 18-2-1961:
verschijning 49: 26-4-1961;
verschijning 51: 7-10-1961;
verschijning 52: 3-3-1962.

Bij de 43e verschijning zei het ‘Heilig Hart’: “Mijn genade wil Ik niet alleen uitdelen, maar alleen door haar (RF: de ‘dame’); zij is absoluut noodzakelijk. Zie daarom in mijn moeder mijn door God gewilde aanvulling: jullie medeverlosseres”. In deze uitspraak is sprake van een absolute dwaling. Als de titel ‘medeverlosseres’ zó wordt ingevuld, is deze zeker af te keuren. Het is Jezus die absoluut noodzakelijk is. Maria is degene die naar deze absoluut noodzakelijke Jezus verwijst. Hier zou Jezus de zaak dus compleet omdraaien en verwijzen naar de absoluut noodzakelijke Maria. Hiermee wordt zowel Jezus als Maria groot onrecht gedaan. Bij de 44e verschijning zei de ‘dame’: “Omdat wij zoveel van jullie houden en AVÉ Nieuwsbrief over Actuele Verschijningen maart 2006 jullie heil willen, herhalen wij zo vaak onze verschijning te midden van jullie en begeleiden het met zichtbare tekenen”. Is een klein aantal verschijningen niet al voldoende om deze boodschap door te geven? En op welke zichtbare tekenen zou de ‘dame’ zinspelen? Waarom valt Jeanne-Louise haar hier niet in de rede, zij die al menigmaal heeft gevraagd om een zichtbaar teken? Bij de 47e verschijning sprak de ‘dame’ over profetieën: “Profetieën zijn altijd genaden die jullie de bedreigingen van God verkondigen en jullie vervolgens troosten, omdat zij de uitwerking van de Voorzienigheid beter laten zien”. De ‘dame’ verstaat hier niet alleen de bijbelse profetieën onder, maar ook de profetieën van de huidige tijd. Zij verzuimt een onderscheid te maken tussen valse en ware profetieën en trekt ons daarmee wel op zeer glad ijs. Zou Maria ooit zoiets doen?

De 48e verschijning op 25 maart 1961 vond plaats in het huis van de zieneres. De ‘dame’ kwam haar wederom troosten. Want wat was gebeurd? De bisschop had een dag eerder voor de tweede keer een verbod uitgevaardigd. Bij de 49e verschijning noemde de ‘dame’ haar boodschappen openbaringen die beschouwd moeten worden als een “Mariale apocalyps, die helemaal overeenstemt met de geheime openbaring van de heilige Johannes”. Wie de openbaring van Johannes alleen maar oppervlakkig heeft gelezen, ziet al immens grote verschillen. Bij de 50e verschijning op 8 juli 1961 kwam de ‘dame’ weer terug op haar verlangen naar georganiseerde bedevaarten en daartoe de opheffing van het bisschoppelijk verbod, dat volgens haar de oorzaak was van veel tweedracht en God zwaar beledigde.

1962 - Heilig Hart en Eucharistie: 

Van donderdag 21 juni 1962 tot en met zaterdag 30 juni 1962 verscheen het ‘Heilig Hart van Jezus’ dagelijks aan Jeanne-Louise (53e tot en met 62e verschijning): “In deze eucharistische week zul je dagelijks mijn woorden opschrijven. Je zult je niet meer hoeven in te spannen, zoals tot nog toe, om ze te onthouden. Ik zal je geheugen zijn om ze op te schrijven”. Ik zou me kunnen voorstellen dat Jeanne-Louise toen bij zichzelf gedacht heeft: ‘Dat had Hij wel eens eerder kunnen zeggen’. Er waren inmiddels bijna 24 jaren verstreken waarin ze met haar eigen geheugen heeft moeten werken. En vanaf dit moment zouden er nog ruim 3 jaren te gaan zijn. Deze boodschappen van ‘Jezus’ gaan doorgaans over de Eucharistie. De boodschap van 29 juni viel wel erg lang uit. Bij de verschijning op 30 juni deed de ‘dame’ ook weer mee.

1963-1965 - Het einde:

Na deze serie van tien verschijningen in tien dagen tijd was er ruim 7 maanden geen verschijning. Toen het ‘heilig Hart van Jezus’ en de ‘dame’ op 2 februari 1963 (63) weer verschenen, zei de ‘dame’ onder andere: “Tijdens zijn leven op aarde leefde Jezus als mens in verbinding met God. Daarom sprak Hij ook woorden van leven”. Hier is de christologie wel erg op z’n smalst. Tijdens dezelfde verschijning horen wij uit de mond van ‘Jezus’: “O kon ik maar opnieuw geboren worden om mijn bloedig offer te hernieuwen!” Dit lijkt misschien een mooie uitspraak te zijn. In feite wordt hiermee echter de volmaaktheid van het offer dat Jezus reeds heeft gebracht, ondergraven. Tijdens de 64e verschijning op 26 maart 1963 zei ‘Jezus’: “Ik wens, dat in dit kleine heiligdom - dat zo edelmoedig door oprechte zielen werd opgericht en waar ik zovele tekenen van mijn eucharistische liefde heb gegeven - mijn allerheiligste Sacrament wordt bewaard en H. Missen worden opgedragen en de eerherstellende Communie wordt ontvangen”. Wat zou ‘Jezus’ bedoelen met zovele tekenen van zijn eucharistische liefde in dit kleine oratorium? Geen enkele Eucharistie is er gevierd, geen enkele eucharistische aanbidding is er gehouden. Tijdens de 65e verschijning op 30 maart 1963 hield ‘Jezus’ een hele preek over zijn lijden. Tijdens de 66e verschijning op 24 mei 1963 hield ‘Jezus’ een hele preek ter verdediging van de ‘dame’ en van zijn band met haar. Bij de 67e verschijning op 25 februari 1964 zei de ‘dame’: “Ik ben de weg die naar de Heer leidt”. Is het niet Jezus die de weg is naar de Heer, naar God, naar de Vader? Als hier met de Heer Jezus is bedoeld, zou het goed zijn om dit ook duidelijk aan te geven. Maar dan nog kun je niet zeggen dat Maria DE weg is naar Jezus, wel een goede en veilige weg, maar niet DE weg. De weg naar Jezus hoeft niet noodzakelijk via Maria te lopen.

Van de laatste verschijningen: 14-3-1964 (68); 5-6-1964 (69); 4-12-1964 (70) en 1-10-1965 (71) is bij de allerlaatste verschijning nog op te merken dat de ‘dame’ haar boodschappen beëindigt met te stellen “dat het rozenkransgebed weerstand zal bieden aan de voortschrijdende krachten van de boze die de mensheid bedreigen en zonder oorlogen en revoluties de vredige triomf van mijn Onbevlekte Hart zal bespoedigen, in vrede, in de gerechtigheid en in de liefde van Jezus Christus, mijn Zoon”. Het is niet te geloven. Ineens komt er geen oorlog meer, terwijl de ‘dame’ (en ‘Jezus’ vanaf 1956) daar van 1947 tot 1960 juist voortdurend voor heeft gewaarschuwd. Dat zou de straf zijn voor de weigering om naar haar boodschappen te luisteren. Van 1960-1965 echter raakt in de boodschappen een oorlog steeds meer uit het zicht, terwijl er nog steeds niet geluisterd wordt naar de boodschappen van de ‘dame’ van Kérizinen. En blijkbaar is het inzicht van de ‘dame’ in 1965 compleet veranderd, aangezien ze dan durft te stellen dat de overwinning van haar ‘Onbevlekte Hart’ zal komen zonder oorlog of revolutie. Wie kan deze ‘dame’ zijn die gezien deze volledig tegengestelde beweringen absoluut niet te vertrouwen is? Kunnen wij christenen geloven dat de eindoverwinning zonder pijn of strijd zal worden behaald? De vrede heeft zijn prijs. En deze is zeer duur betaald door Jezus Christus, de Zoon van God.

De kerkelijke overheid:

Op 12 oktober 1956 en op 24 maart 1961 heeft Mgr. Fauvel dus reeds een verbod uitgevaardigd ten aanzien van de beweerde verschijningen en boodschappen te Kérizinen. De ‘dame’ noemt dit bisschoppelijk verbod de oorzaak van alle tweedracht. Een ieder die het artikel tot nu toe aandachtig gelezen heeft, doorziet deze ‘dame’ zonder enige twijfel. Toch is het goed om een aparte paragraaf te wijden aan de inspanningen van de kerkelijke overheid om de dwaalleer van Kérizinen een definitief halt toe te roepen. Het dubbele verbod door Mgr. Fauvel in 1956 en 1961 was niet afdoende. Zijn opvolger, Mgr. Barbu, heeft hierin ook de nodige acties moeten ondernemen, in 1973 kort maar krachtig (A), in 1975 zeer uitvoerig en goed onderbouwd (B);

3.A. Documentation Catholique no. 1634 van 17/6/1973 blz 593:

In "la Semaine religieuse de Quimper et de Léon" van 20 mei laat Mgr Francis Barbu, bischop van Quimper en Léon, de volgende waarschuwing uitgaan: "Aangezien de aankondiging in de pers van "bedevaarten naar Kérizinen" tot verwarring kan leiden, wil de bisschop van Quimper en Léon er gaarne aan herinneren -zoals hij het iedereen heeft laten weten die hem hierover heeft ondervraagd - dat hij steeds de beslissingen van zijn voorganger tot de zijne heeft gemaakt. - Verbiedend aan priesters en mannelijke en vrouwelijke religieuzen om naar Kérizinen te gaan of om wie dan ook aan te raden er naar toe te gaan, - Uitdrukkelijk afkeurend elke vorm van devotie en verering in deze plaats.” En de bisschop citeert de waarschuwing van zijn voorganger van 12 oktober 1956 die nader omschrijft: “Het gebouw dat zich daar bevindt (in Kérizinen, in Plouvénez-Lochrist) is gebouwd ondanks ons uitdrukkelijk schriftelijk verbod. Geen enkele priester heeft van ons de bevoegdheid ontvangen om dit gebouw in te zegenen...” AVÉ Nieuwsbrief over Actuele Verschijningen maart 2006 “Het aftreden van een bisschop”, zo gaat Mgr Barbu verder, “doet niets af aan de verordeningen die hij heeft laten uitgaan ten bate van zijn bisdom. De nieuwe bisschop maakt de verordeningen van zijn voorganger tot de zijne en vraagt dat men zich eraan houdt”;

3.B. Documentation Catholique no. 1682 van 7-21/9/1975 blz 779:

Het Bisdomblad van Quimper en Léon (26 juli 1975) heeft de documenten gepubliceerd omtrent “verschijningen” in Kérizinen (Plouvénez-Lochrist, Nord-Finistère) die wij hieronder opnieuw afdrukken. De Congregatie voor de Geloofsleer stemt in met de conclusies van de bisschop van Quimper over de "Gebeurtenissen van Kérizinen". Op 2 juli 1975 heeft de bisschop van Quimper de volgende brief ontvangen, ondertekend door de kardinaal-prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer, waarvan hij het goed acht de christenen van zijn bisdom in kennis te stellen: Heilige Congregatie voor de Geloofsleer Rome, 21 juni 1975. Prot. N. 259/71 Excellentie, De Congregatie voor de Geloofsleer heeft met aandacht het rapport over de "gebeurtenissen van Kérizinen" bestudeerd, dat u op haar verzoek heeft willen opstellen en haar hebt willen opsturen de 27e februari 1975. Naar aanleiding van dit rapport kan dit Decasterium slechts loven en goedkeuren de prudentie en de wijze beslissingen van uwe Excellentie. Het twijfelt er niet aan dat u deze kwestie in de toekomst met dezelfde oplettende waakzaamheid zult volgen en in dezelfde geest de voor dat moment nodige beslissingen zult nemen, die, zoals u weet, in deze kwestie behoren tot uw bisschoppelijke competentie. Wil aannemen, Excellentie, de uitdrukking van mijn religieuze gevoelens en respectvolle toewijding in de Heer. Getekend : Franc. card. Seper, pref. Aan zijne Excellentie Mgr Francis Barbu, bisschop van Quimper en Léon.

Waarom deze Romeinse interventie? Zoals Kardinaal Seper in zijn brief naar voren brengt, komt het aan de bisschop toe om een oordeel uit te spreken over de voorgewende bovennatuurlijke feiten die in zijn bisdom plaatsvinden zoals het hem toekomt te waken over het getrouw onderhouden van de canonieke voorschriften met betrekking tot de goddelijke eredienst (can 1261). Krachtens deze verantwoordelijkheid die hen toekomt hebben Mgr Fauvel, twee keer, de 12e oktober 1956 en de 24e maart 1961, vervolgens Mgr Barbu, de 20e mei 1973, elke vorm van devotie of verering in Kérizinen verboden en in het bijzonder aan priesters, mannelijke en vrouwelijke religieuzen gevraagd om niet naar deze plek te gaan. Er zijn mensen geweest die deze beslissingen hebben aangevochten en zich hebben beroepen op een hogere autoriteit. De prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer schreef inderdaad aan Mgr Barbu, op 28 maart 1974: “De Congregatie voor de Geloofsleer is onlangs en herhaaldelijk geraadpleegd naar aanleiding van de veronderstelde verschijningen van de H. Maagd aan één van de gelovigen in uw bisdom..." Vandaar de vraag van de kardinaalprefect: "Aangezien ons Decasterium niet voorzien is van nauwkeurige en objectieve informatie over dit onderwerp, sta ik me toe me te wenden tot uwe Excellentie. Zou u zo goed willen zijn om ons een nota te doen toekomen met betrekking tot de "feiten van Kérizinen", en ons ook in kennis te stellen van uw persoonlijke mening en de maatregelen die u eventueel genoopt hebt kunnen zijn te nemen. Door deze inlichtingen zal de Congregatie haar houding met de grootste prudentie kunnen vaststellen.” Als antwoord op dit verzoek heeft de bisschop van Quimper met de hulp van exegeten en theologen een tamelijk uitgebreid rapport opgesteld, vergezeld van een belangrijk dossier met bewijsstukken. Op 27 februari 1975 is dit rapport overgedragen aan de Congregatie. Het is met des te meer zorg bestudeerd, omdat ondertussen een ander dossier, opgesteld door voorstanders van de verschijningen, was aangeboden aan het Staatssecretariaat en door deze doorgestuurd naar dezelfde Congregatie. Nieuwe bisschoppelijke waarschuwing tegen "KERIZINEN"

  • Afgelopen maart heeft de vereniging van Vrienden van Kérizinen middels de pers aangekondigd “spoedig een kapel van 1200 m²" te willen bouwen en is een uitgebreide propaganda-campagne opgezet om de benodigde gelden te verzamelen om dit project ten goede te leiden. Ik heb niet opnieuw tussenbeide willen komen alvorens van Rome het antwoord te hebben ontvangen op het rapport dat ik had opgestuurd naar de Congregatie voor de Geloofsleer. Dit antwoord stemt volledig in met de houding van Mgr Fauvel en van mij en legt deze kwestie bij mijn eigen bisschoppelijke competentie. Zij nodigt me ook uit om deze kwestie met dezelfde waakzaamheid te volgen en in dezelfde geest de maatregelen te nemen die nodig zijn. Daarom meen ik dat het mijn plicht is om opnieuw in te grijpen en nauwkeurig het standpunt van de verantwoordelijke bisschop te omschrijven - met betrekking tot de voorgewende verschijningen van Kérizinen; - met betrekking tot de kapel die men wil bouwen; - met betrekking tot de boodschappen die men er verspreidt; - en met betrekking tot de verering die men er wil invoeren:

    1. Zoals ik al heb gedaan in mijn communiqué van 20 mei 1973, hiermee overnemend het standpunt van mijn voorganger, verwerp ik uitdrukkelijk elke vorm van devotie of verering op deze plaats. De priesters en de mannelijke en vrouwelijke religieuzen in het bijzonder is het verboden er naar toe te gaan of anderen aan te raden om er naar toe te gaan.
    2. Ik spreek mijn meest scherpe weerstand uit tegen de bouw op deze plek van het geplande gebouw, hoe men het ook noemt (kapel, oratorium, abri).
    3. Ik waarschuw de gelovigen tegen de voorgewende "Boodschappen van het heilig Hart en van de heilige Maagd" die in deze plaats worden verspreid. Zij zijn niet van dien aard dat ze een sterke en authentieke Mariaverering bevorderen waarvan Paus Paulus VI de vereisten in zijn apostolische brief van 2 februari 1974 heeft vastgelegd. A Quimper, 12 juli 1975. † Francis BARBU, bisschop van Quimper en Léon.

    Waarom deze strengheid? Het gaat er niet om de Mariaverering af te wijzen noch om haar plaats in de heilseconomie te minimaliseren, maar veeleer om het geloof en de devotie van de gelovigen te beschermen tegen overdrijving en gevaarlijke ontsporingen...

    • De precieze richtlijnen voor onderscheiding In zijn apostolische exhortatie Marialis Cultus (2 februari 1974), heeft Paus Paulus VI de aandacht van de herders van de Kerk willen trekken op enige dwaalaspecten van de Mariaverering. Nr. 38 van de exhortatie is het waard om in z’n geheel te citeren, want hierin worden ons nauwkeurige richtlijnen gegeven voor een authentiek onderscheid inzake Mariale vroomheid: “Het Tweede Vaticaans Concilie waarschuwt voor overdrijving van inhoud en vorm die de leer vervalsen en voor de bekrompenheid van geest die de persoon en opdracht van Maria verduistert. Ook waarschuwt het voor zekere ontsporingen van verering zoals oppervlakkige lichtgelovigheid die in de plaats van het serieuze engagement puur uiterlijke praktijken stelt en gemakkelijk vertrouwen, en ook het steriele en kortstondige sentimentalisme, dat zo vreemd is aan de stijl van het Evangelie dat integendeel oproept tot nietaflatende en daadwerkelijke zorg. Wij herhalen deze waarschuwing: dergelijke vormen van devotie zijn niet in overeenstemming met het katholieke geloof en mogen bijgevolg geen plaats hebben in de verering. Een waakzaam verbod tegen deze dwalingen en ontsporingen zal de Mariaverering sterker en meer authentiek maken, dat wil zeggen stevig in haar fundering. De studie van de Bijbel en van de kerkelijke documenten zal voorrang moeten hebben op een al te nieuwsgierige interesse in de nieuwste wonderberichten. Objectief in zijn historische context moet men alles verwijderen wat duidelijk vals en legendarisch is, overeenkomstig de leerstellige inhoud; vandaar de noodzaak om eenzijdige voorstellingen van de persoon van Maria te vermijden, die door de buitensporige nadruk op één aspect het geheel van haar evangelisch gezicht vertroebelen; tenslotte dient men transparant te zijn in motivatie en elk kleinzielig belang verwijderen uit de heiligdommen”. Men zou elk van deze door de paus aangegeven punten kunnen nemen en in dit licht het feit van Kérizinen kunnen bestuderen. We kunnen volstaan met het onderstrepen van enkele meer karakteristieke punten.
       
    • Gebrek aan fundering en historische objectiviteit Alles wat de feiten van Kérizinen betreft, berust op één enkel getuigenis, dat van de voorgewende zieneres (verschijningen, boodschappen, enz.). Ongetwijfeld voelt ze zich vandaag omringd en gesteund door ijveraars, die zoals de Vrienden van Kérizinen de organisatie van de bedevaart en de verspreiding van de boodschappen ter hand hebben genomen. Anderen die zo nodig zeggen theoloog te zijn, maar onverantwoordelijk en zonder volmacht, vaak anoniem bovendien, proberen de zaak van de verschijningen te promoten om hun visie op de wereld en hun keuzes te rechtvaardigen. En dat wordt gemengd met een zekere gevoelsvroomheid die men niet eenvoudig kan veroordelen, maar evenmin goedkeuren om reden van de dubbelzinnigheid waarin dit fenomeen zich ontwikkelt. Zou men de tijd z’n werk moeten laten doen inzake het onderscheid, zoals Gamaliel het voorstelde naar aanleiding van de Kerk die begon te groeien (Hand. 5, 34-39)? Zou men niet kunnen toelaten dat het hier gaat om een vorm van vroomheid die sommigen schikt en dat, krachtens het pluralisme dat men vandaag de dag in de Kerk zo naar voren brengt, men deze vroomheid vrij kan laten beoefenen? Aan ieder dus te onderkennen of deze vorm hem schikt, zoals met de bedevaarten naar Lourdes bij voorbeeld, die men niemand als een verplichting oplegt. Helaas bieden de boodschappen hun verzoeken niet aan als iets vrijblijvends, maar als een nieuwe openbaring, waarvan de aanname absoluut onmisbaar is voor het heil van de wereld en die priesters en bisschoppen moet mobiliseren om de storm van de goddelijke gerechtigheid te voorkomen (vgl. b.v. de boodschap van 18-2-61 en andere passages). Elk stilzwijgen van verantwoordelijken wordt uitgelegd als een goedkeuring, niet alleen van een dergelijke vorm van devotie als de rozenkrans, maar van het “feit Kérizinen” in z’n totaliteit, met verschijningen en boodschappen: ik heb er ervaring mee opgedaan in de vijf jaren van stilzwijgen die ik in acht heb genomen aan het begin van mijn episcopaat. Men vindt bij de voorstanders van deze verschijningen ook een verdacht streven naar het wonderbaarlijke en een hardnekkige wil om koste wat het kost het bovennatuurlijke karakter van deze fenomenen door de Kerk erkend te krijgen. Deze wil komt ook tot uitdrukking in de tendentieuze uitleg van de stilte van de verantwoordelijken die hen hun gang laten gaan (en het dus goedkeuren?) en in steeds meer vormen waarin druk wordt uitgeoefend (brieven, smaadschriften, handtekeningenacties, sturen van smeekschriften, enz) en in beschuldigingen tegen de verantwoordelijken in de Kerk, in het bijzonder tegen de bisschop, die ervan beschuldigd wordt weerstand te bieden aan de heilige Maagd”. Vandaar, in dezelfde lijn, de bedreigingen die men op hem drukt van alle straffen die in de boodschappen staan, of de verantwoordelijkheid waarmee men hem belast voor het morele verval van vandaag, met dien verstande dat een eenvoudige goedkeuring van zijn kant genoeg zou zijn om de wereld te redden. Wat een dossier aan openbaringen zou men zo kunnen produceren! Dus, de werkelijkheid aanvaarden van de beweerde verschijningen te Kérizinen. zou een goede dosis lichtgelovigheid vereisen die zou berusten op een te wankele basis en die verdacht zou zijn door de tegenstand tegen de besluiten van de verantwoordelijke bisschoppen en door de activiteiten van de onvoorwaardelijke voorstanders, die met kalme zekerheid bepalen dat alles wat zich daar afspeelt (verschijningen, boodschappen, bron, wonderen, bekeringen, etc.) van een bovennatuurlijke orde is en van een goddelijke oorsprong. Heeft een van de uitgevers van de boodschappen zijn brochure niet de titel meegegeven: Boodschappen uit de hemel gegeven te Kérizinen? Precies. Om een beter oordeel te kunnen vellen is de bestudering van de "boodschappen" van kapitaal belang, daar immers hun “theologie”, als je die zo al zou kunnen noemen, ten grondslag ligt aan het hele verschijnsel.
    • Dwalingen en dubbelzinnighedenvan de “boodschappen” Deze ‘boodschappen’ die worden voorgesteld als directe openbaringen van het heilig Hart of van de heilige Maagd en eenvoudig en trouw zijn overgeschreven door haar die ze heeft ontvangen, moeten met de grootst mogelijke leerstellige en pastorale strengheid beoordeeld worden. Wanneer men deze met zorg bestudeert en rekening houdt met de literaire genres in dit werk en die zijn geëvoleerd in de loop van 27 jaren die de laatste boodschap (1 oktober 1965) van de eerste boodschap (15 september 1938) scheiden, dan beantwoorden deze klaarblijkelijk niet aan de vereisten die door Paulus VI in herinnering zijn geroepen en zijn bijgevolg de devotie die op deze plaats wordt beoefend en de verering die men er wil invoeren, niet in overeenstemming met het katholieke geloof en mogen zij niet worden begunstigd door de verantwoordelijken in de Kerk. We kunnen hier niet de uitgebreide studie gaan opvoeren die ter beoordeling aan de Congregatie voor de Geloofsleer is voorgelegd, maar we zullen de belangrijkste punten onderstrepen die aangehaald worden in de conclusie van deze studie:
    1. De voorgewende hemelse boodschappen van Kérizinen, gegeven als directe openbaringen van het heilig Hart of van de heilige Maagd, verwijzen alleen naar zichzelf en naar de devotionele praktijken die zij willen invoeren. Daardoor leiden ze af van het Evangelie en van de authentieke openbaring zoals zij opnieuw is gedefinieerd door de dogmatische Constitutie van het Tweede Vaticaans Concilie over de “Goddelijke Openbaring”. 
    2. Deze boodschappen centreren elke hoop tot heil op Kérizinen en zijn heiligdom (meer dan 25 verwijzingen in deze zin), want alleen door de instelling van de verering van deze plek zal het heil worden verleend aan de wereld. Daardoor leiden zij de mensen af van de Kerk, die alleen door Christus authentiek gemandateerd is, zoals de Constitutie van het Concilie over de Kerk het uitdrukt: “De enige Middelaar, Christus, heeft zijn heilige Kerk, gemeenschap van geloof, hoop en liefde, in deze wereld opgericht als een zichtbare instelling die Hij voortdurend ondersteunt en waardoor Hij aan allen genade en waarheid meedeelt” (nr. 8).
    3. Deze voorgewende boodschappen ontwikkelen een verdachte eschatologie (vooral in het tweede deel: 1955 - maart 1962): zij verbinden het verkrijgen van het heil met devoties, die op zich absoluut vrijblijvend zijn, zij prijzen een theologie aan op basis van verbeelding en sentiment en een individualistische en zweverige spiritualiteit (vooral in het derde deel: juni 1962- einde). Daardoor leiden ze de aandacht van de christenen af van de echte wereldproblemen en van het engagement in het dagelijkse leven. Ze gaan dus tegen de aanbevelingen van het Concilie in ... 
    4. De voorstelling van een God als meedogenloze rechter en afschrikwekkende wreker (tweede deel) en van een huilende en sentimentele Christus (derde deel) vertroebelt de authentieke openbaring van de God en Vader van Jezus Christus onze Heer, zoals wij die kennen door het Evangelie en het hele Nieuwe Testament. En dat, tot het grootste ongeluk van gelovigen en ongelovigen. 
    5. De overwaardering van de zending en rol van de heilige Maagd, die nu eens de plaats van haar Zoon inneemt om een nieuwe openbaring af te kondigen, dan weer de tekortkomingen van de heilige Geest aanvult, dan weer aan zichzelf alleen de zending van de Kerk toekent, vertroebelt het geheel van haar evangelische beeld, een zware tekortkoming waarvoor de heilige Vader ons waarschuwt. Ongetwijfeld kan men hier of daar een bewering of zin vinden die zouden vragen om wat meer nuances, maar dit hier is het diepere geheel van deze voorgewende boodschappen. Als het alleen maar het verhaal was van een spirituele ervaring van een toegewijde christin van Léon, toegewijd aan de heilige Maagd, zou men de benaderingen van taal wel kunnen verdragen, maar als het gebracht wordt als directe openbaringen van het heilig Hart of van de heilige Maagd, kan men deze niet accepteren, vanwege de dwalingen en dubbelzinnigheden die leiden tot het vervalsen van de leer en tot het verduisteren van de persoon en zending van Maria. Zij die deze boodschappen uitdragen en zich inzetten om de verering die daarop gebaseerd is te bevorderen, doen dat misschien te goeder trouw, en dan zijn zij te verontschuldigen, maar dit is een rampzalig werk temidden van het volk van God. De recente apostolische exhortatie van de Paus over de Mariaverering brengt de verantwoordelijke herders de noodzaak in herinnering van een voortdurende waakzaamheid, zowel leerstellig als pastoraal, die zich niet tevreden mag stellen met goede bedoelingen. Het bidden van de Rozenkrans is zeker een aanbevolen en aanbevelenswaardige praktijk, maar in een context als die van Kérizinen begunstigt zij niet de voortgang van het geloof. Het christelijk geloof is niet sentimenteel van aard. Zij is het ontvangen van Jezus Christus, van zijn Evangelie, van zijn Kerk. Naar het voorbeeld van de heilige Maagd zelf die ons in het Evangelie slechts één raad heeft gegeven, deze die zij gaf aan de bedienden van Kana: “Doet maar wat Hij u zeggen zal”. Konden zij die zijn afgedwaald door deze voorgewende openbaringen, maar hun ogen openen voor de enige waarheid van Jezus Christus, die de heilige Maagd niet aan de kant zet maar op de juiste plaats, in plaats van zich op te sluiten in een ghetto zonder opening of zonder uitgang. En dat ze nadenken over deze sterke woorden van de heilige Johannes van het Kruis, een authentieke mysticus, meer nog een Kerkleraar: "Door ons zijn Zoon te geven, zoals Hij het heeft gedaan, Hem die is zijn laatste en definitieve Woord, heeft God ons alles gezegd en in één keer, en heeft Hij ons niets meer te zeggen. Het is de leer van de heilige Paulus aan de Hebreeën... Besluiten wij dan met te zeggen dat als wij onder de Nieuwe Wet verlangen naar visioenen en openbaringen, wij niet alleen een dwaasheid begaan, maar ook God beledigen, omdat wij daardoor onze ogen niet slechts op Christus hebben gevestigd, maar iets nieuws zoeken...” (De bestijging van de Carmel, II,20). † F. BARBU, Ev

    Belangrijke data van Kerizinen

    • 7 oktober 1910: Geboorte en doop van Marie Jeanne-Louise Ramonet.
    • 14 februari tot 27 maart 1927: Epidemie van tyfus, dood van Moeder Ramonet, van Joseph en Euphrasie Ramonet, broer en zus van Jeanne-Louise.
    • 2 juli 1930: Overlijden van Vader Ramonet.
    • September 1936: Bedevaart naar Lourdes. Verbetering van de gezondheid van Jeanne-Louise.
    • 15 september 1938: Eerste ‘verschijning van Maria’.
    • 7 oktober 1939: Tweede ‘verschijning’: op verzoek van ‘Maria’geeft Jeanne-Louise openheid van zaken aan haar biechtvader.
    • 5 oktober 1947: de verschijningen worden openbaar gemaakt.
    • Mei 1949: Eerste ‘genezing’ (Mme Pauline le Goff, Lanhouarneau).Het bisdom van Quimper et Léon wordt op de hoogte gebracht van de verschijningen door de kranten die over deze ‘genezing’ schrijven, hoewel Jeanne-Louise de boodschappen steeds aan de plaatselijke geestelijkheid heeft doorgegeven. Op de plek van de verschijningen zetten pelgrims een aardewerk beeld van Maria.
    • 6 augustus 1949: Onze Lieve Vrouw belooft een miraculeuze bron.
    • December 1949: op de plek van de verschijningen wordt uit dankbaarheid een eenvoudig huisje van glas gebouwd door een vrouw die haar genezing toeschreef aan Onze Lieve Vrouw van Kérizinen.
    • 30 januari 1950: Jeanne-Louise wordt op het bisdom van Quimper ontvangen door Monseigneur Fauvel.
    • 13 juli 1952: De miraculeuze bron ontspringt.
    • 8 december 1953 en driemaal tijdens het Mariajaar
    • 1954:«Dans van de zon»
    • 15 augustus 1954: ‘Maria’ verschijnt, gekroond met een diadeem.
    • 4 december 1954: Voor de eerste keer huilt ‘Maria’.
    • 1955-1956: Mystieke Communies van Jeanne-Louise.
    • 3 april 1955: Regen van rozenblaadjes op de plek van de verschijningen.
    • 1 oktober 1955: Eerste beweerde verschijning van Christus en Maria samen.
    • 5 februari 1956: Het kleine oratorium is voltooid; op particuliere titel is het ingezegend.
    • 1956: Eerste beeld van Onze Lieve Vrouw van de allerheiligste Rozenkrans.
    • 12 oktober 1956: Eerste verbod van Monseigneur Fauvel.
    • 1958: Voor de eerste keer is de ‘verschijning van de verenigde harten van Jezus en Maria’ afgebeeld op een schilderij.
    • 24 maart 1961: Tweede verbod van Monseigneur Fauvel.
    • 1 oktober 1965: Laatste ‘verschijning’ van Jezus en Maria in Kérizinen.
    • 1968: Eerste uitgave van de ‘boodschappen’.
    • 14 juni 1969: Het vicariaat van Rome geeft een goedkeuring aan het gebed van toewijding aan de twee verenigde Harten van Jezus en Maria.
    • 10 november 1972: Stichting van de vereniging «De Vriendenvan Kérizinen».
    • Begin 1973: Verbeterde aanleg van de bron.
    • 20 mei 1973: Derde verbod (Monseigneur Barbu).
    • Augustus 1973: Een medaille van de ‘Verenigde Harten’ is geslagen.
    • 1974: Smeekschrift van pelgrims aan het adres van Monseigneur Barbu.
    • 28 december 1974: Jeanne-Louise wordt door Monseigneur Barbu ontboden naar de pastorie van Plounevez-Lochrist voor een onderhoud, dat drie kwartier zal duren.
    • 27 februari 1975: Monseigneur Barbu doet de Congregatie voor de Geloofsleer een dossier toekomen over Kérizinen.
    • 22 april 1975: De eerwaarde Pater Triclot doet de Congregatie voor de Geloofsleer een dossier toekomen over Kérizinen.
    • 12 juli 1975: Vierde verbod (Monseigneur Barbu).
    • 12 September 1976: Eerste steenlegging van het grote oratorium.
    • Maart 1977: Spontane vorming van de groep ‘Kinderen van Maria’ van Kérizinen.
    • 11 september 1978: Eerste standbeeld van de ‘Verenigde Harten’.
    • 17 septembre 1978: Inzegening van het grote oratorium, in het bijzijn van meer dan 12.000 mensen.
    • 7 oktober 1979: Inzegening van de ramen van het oratorium.
    • 19 februari 1995: Jeanne-Louise sterft in de leeftijd van 84 jaar.

    Bronvermelding:

    Avé Nieuwsbrieven van de 'Stichting Vaak', over Actuele Verschijningen van maart 2006 door pastoor Rudo Franken, waarvoor mijn dank.

    De verschijningen zijn niet goedgekeurd door de Heilige Stoel in Rome.

     

Bronvermelding:

Avé Nieuwsbrieven van de 'Stichting Vaak', over Actuele Verschijningen van maart 2006 door pastoor Rudo Franken, waarvoor mijn dank.

De verschijningen zijn niet goedgekeurd door de Heilige Stoel in Rome.